“Mag ik alvast mijn deel,
het geld waarop ik recht heb, vader?”
De jongste zoon verklaart zich nauwelijks nader,
hij ziet zijn keuze niet als immoreel.
De wijde wereld wacht.
Het fuiven kan beginnen;
de buit is lekker binnen.
Het lieve leven lacht.
Totdat zijn levenslot
zich keert: versnoept zijn laatste oortje.
En hongersnood, een karig tussendoortje,
maakt dat hij nu de hond vindt in de pot.
Berouwvol komt hij thuis.
Daar wachten open armen
van vader, vol erbarmen,
en hemels feestgedruis.
De oudste zoon briest boos:
“Verdiende juist ik niet een feestje?
Ik leefde volgens huisje, boompje, beestje.
Die zoon van u gedroeg zich nutteloos.
En u vermoedt niet half
hoe hij straks in zijn nieuwe kleren
weer al te gretig op uw zak zal teren.
Hij heeft geen recht op dat gemeste kalf.”
Dan spreekt zijn vader zacht:
“Door schande en door schade
leert men het woord genade,
en leven na de nacht.”
Janssien Deijl